Een handvol zwammen
Langsheen de scheldeboorden, voorbij de hefbrug stroomopwaarts, en vlakbij de brug van de N60 over het water, staat deze boom. Een populier met enige standing, die een stam heeft van meer dan 50 centimeter doorsnede wacht je op, als je met je fiets stroomopwaarts peddelt op de linkeroever, ergens ter hoogte van de eerste fabrieken van dit industriepark. Ik werd plotseling getroffen door een uitwas op die stam, die in de mengeling van heerlijke natuur en brutale industriebouw een vlek van schoonheid en natuurlijke wreedheid vertegenwoordigde.
De soort kan ik niet benamen, maar geroutineerde natuurliefhebbers zullen er niet lang over doen de naam van deze fungus te debiteren. Dat kan ik niet meer, en ik begin ook niet te determineren. Paddenstoelen zijn niet mijn dada. Evenmin kan ik de schoonheid van deze combinatie van parasiet en slachtoffer ontkennen. In de natuur heeft elk levend wezen, en zelfs de naakte natuur zelf, zijn meesters. Deze boom in al zijn kracht en glorie weet met stellige zekerheid dat alleen de kettingzaag zijn voor de hand liggende lot kan voor zijn. Deze zwam in al zijn schoonheid weet met stellige zekerheid dat zijn sporen voor een talrijk nageslacht zullen zorgen, maar dat zijn leven uiteindelijk beperkt wordt door het leven van zijn onwillige gastheer. Mycelium in de stam, of kettingzaag door het hout, het leven van deze zwammen, zelfs in de natuurlijke cyclus die vele jaren kan overspannen, wordt door het leven zelf, door de natuur, door de mededingers op het bestaansrecht zelf, beperkt. Het lot ligt vast.
Kijk naar de korstmossen op de stam. Het zijn zachte concurrenten van de zwam. Ze storen hem niet. Nog niet, maar als de boom in nood komt, zijn zij er nog. De zwam zal het moeten opgeven. Toch zullen de kostmossen maar beter ook voor nageslacht zorgen, want ook zij zullen tot natuurlijk voedsel van anderen gereduceerd worden, of de hongerdood sterven, wegens het schielijk overlijden van de boom. Ooit, eens.
Langsheen de scheldeboorden, voorbij de hefbrug stroomopwaarts, en vlakbij de brug van de N60 over het water, staat deze boom. Een populier met enige standing, die een stam heeft van meer dan 50 centimeter doorsnede wacht je op, als je met je fiets stroomopwaarts peddelt op de linkeroever, ergens ter hoogte van de eerste fabrieken van dit industriepark. Ik werd plotseling getroffen door een uitwas op die stam, die in de mengeling van heerlijke natuur en brutale industriebouw een vlek van schoonheid en natuurlijke wreedheid vertegenwoordigde.
De soort kan ik niet benamen, maar geroutineerde natuurliefhebbers zullen er niet lang over doen de naam van deze fungus te debiteren. Dat kan ik niet meer, en ik begin ook niet te determineren. Paddenstoelen zijn niet mijn dada. Evenmin kan ik de schoonheid van deze combinatie van parasiet en slachtoffer ontkennen. In de natuur heeft elk levend wezen, en zelfs de naakte natuur zelf, zijn meesters. Deze boom in al zijn kracht en glorie weet met stellige zekerheid dat alleen de kettingzaag zijn voor de hand liggende lot kan voor zijn. Deze zwam in al zijn schoonheid weet met stellige zekerheid dat zijn sporen voor een talrijk nageslacht zullen zorgen, maar dat zijn leven uiteindelijk beperkt wordt door het leven van zijn onwillige gastheer. Mycelium in de stam, of kettingzaag door het hout, het leven van deze zwammen, zelfs in de natuurlijke cyclus die vele jaren kan overspannen, wordt door het leven zelf, door de natuur, door de mededingers op het bestaansrecht zelf, beperkt. Het lot ligt vast.
Kijk naar de korstmossen op de stam. Het zijn zachte concurrenten van de zwam. Ze storen hem niet. Nog niet, maar als de boom in nood komt, zijn zij er nog. De zwam zal het moeten opgeven. Toch zullen de kostmossen maar beter ook voor nageslacht zorgen, want ook zij zullen tot natuurlijk voedsel van anderen gereduceerd worden, of de hongerdood sterven, wegens het schielijk overlijden van de boom. Ooit, eens.
Een teddybeer
Bij deze overpeinzingen kwam me plotseling een ander beeld voor de ogen. Honderd meter voor deze boom lag er iets langs de weg, dat daar nooit had mogen komen. Maar het lag er. Het was het lichaam, het waren de stoffelijke resten van: een beer. Nee geen ontsnapte circusbeer, geen dier uit een zoo dat de vrijheid had gekozen was daar, aan de boord van de rivier, tot zijn einde gekomen.
Het is september, en traditioneel is het kermis in Oudenaarde. Bij kermissen horen allerhande kramen, en sommige kramen geven wel eens reusachtige beren als hoofdprijs bij een loterij of een of ander spel, waarbij er verhoudingsgewijs veel te veel geld verspild wordt aan het prestige verbonden aan het winnen van het spel. De beer, de reusachtige teddybeer was eigendom geworden van een of andere kermisganger, die misschien indruk wou maken op zijn liefje, of die gewoon een keer verbeten bleef doorvechten, tot een gelukstreffer hem de zo verlangde trofee opleverde.
Heeft het liefje hem, en vlak daarna de beer gedumpt, heeft de verdwaalde en verdwaasde kermisganger zich een stuk in de kraag gedronken, en het kleinood ongelukkiglijk uit de vingers laten glippen? Was het ongeluk of was het moord?
Ik kan het natuurlijk niet voorspellen. Maar de plaats waar het lag, zo bleek uit het korte onderzoek dat ik pleegde, was ook de plaats waar het dier moest zijn neergekomen. Vlak naast de brug, zodat de voorbarige conclusie van deze wel zeer amateuristisch te werk gaande speurder snel getrokken was: de beer was van uit de hoogte neergestort. Zelfmoord leek uitgesloten. Moord of ongeluk was het overblijvende alternatief.
Het arme dier, dat nochtans zowel van karakter als van fabrikaat erg zacht en zachtaardig was, had een gebroken nek. Het was slechts lichtjes bevuild door de plaats waar het terecht was gekomen, maar de val moet toch zwaar geweest zijn, want zijn inwendige organen, over het algemeen de goedkope brokken schuim dat gebruikt wordt om zijn inwendige op te vullen, lagen een meter of wat in het rond verspreid.
Mijn tocht doorheen een al gehavende natuur werd nu wel een beetje triestig. Meestal heb ik mijn camera bij, maar hier wou ik hem niet gebruiken. Men fotografeert niet, ook niet als amateur-speurder, het lichaam van een overledene. Bewijsstukken onder de vorm van foto's kan ik dus niet tonen. Maar pijn deed het wel.
Bij deze overpeinzingen kwam me plotseling een ander beeld voor de ogen. Honderd meter voor deze boom lag er iets langs de weg, dat daar nooit had mogen komen. Maar het lag er. Het was het lichaam, het waren de stoffelijke resten van: een beer. Nee geen ontsnapte circusbeer, geen dier uit een zoo dat de vrijheid had gekozen was daar, aan de boord van de rivier, tot zijn einde gekomen.
Het is september, en traditioneel is het kermis in Oudenaarde. Bij kermissen horen allerhande kramen, en sommige kramen geven wel eens reusachtige beren als hoofdprijs bij een loterij of een of ander spel, waarbij er verhoudingsgewijs veel te veel geld verspild wordt aan het prestige verbonden aan het winnen van het spel. De beer, de reusachtige teddybeer was eigendom geworden van een of andere kermisganger, die misschien indruk wou maken op zijn liefje, of die gewoon een keer verbeten bleef doorvechten, tot een gelukstreffer hem de zo verlangde trofee opleverde.
Heeft het liefje hem, en vlak daarna de beer gedumpt, heeft de verdwaalde en verdwaasde kermisganger zich een stuk in de kraag gedronken, en het kleinood ongelukkiglijk uit de vingers laten glippen? Was het ongeluk of was het moord?
Ik kan het natuurlijk niet voorspellen. Maar de plaats waar het lag, zo bleek uit het korte onderzoek dat ik pleegde, was ook de plaats waar het dier moest zijn neergekomen. Vlak naast de brug, zodat de voorbarige conclusie van deze wel zeer amateuristisch te werk gaande speurder snel getrokken was: de beer was van uit de hoogte neergestort. Zelfmoord leek uitgesloten. Moord of ongeluk was het overblijvende alternatief.
Het arme dier, dat nochtans zowel van karakter als van fabrikaat erg zacht en zachtaardig was, had een gebroken nek. Het was slechts lichtjes bevuild door de plaats waar het terecht was gekomen, maar de val moet toch zwaar geweest zijn, want zijn inwendige organen, over het algemeen de goedkope brokken schuim dat gebruikt wordt om zijn inwendige op te vullen, lagen een meter of wat in het rond verspreid.
Mijn tocht doorheen een al gehavende natuur werd nu wel een beetje triestig. Meestal heb ik mijn camera bij, maar hier wou ik hem niet gebruiken. Men fotografeert niet, ook niet als amateur-speurder, het lichaam van een overledene. Bewijsstukken onder de vorm van foto's kan ik dus niet tonen. Maar pijn deed het wel.
modelboom voor bonsai
Vlak daar in de buurt vind men een stukje bewoonde natuur, op enige meters van het stadscentrum, dat zowel door zijn natuur als door zijn bewoning stille bewondering afdwingt. De huizen zijn er van gemengde aard. Zeer oude woningen zijn geherwaardeerd, nieuwere huizen zijn bijgebouwd, en nieuwbouw staat in de steigers. Maar alles heeft toch een eigen charme, die in combinatie van de aanwezige natuur een uniek stukje Oudenaarde vertegenwoordigt. Ik kwam er al graag, vijfendertig jaar geleden, en blijf er graag komen.
Toen ik er traagjes voorbijreed, nadat ik net het onverharde deel van de weg verlaten had, zag ik naast het eerste gebouw een geiten- en schapenweide, waar deze natuurlijke bonsai (de benaming is onterecht, want hij is misschien wel tien meter lang, en nauwelijks een meter hoog), die door de aanwezige geiten en schapen in die vorm gedwongen werd. Doorheen de tralies van het hekken heb ik de foto genomen, en ik ben er zeer blij mee. De frisheid van het gras, de donkere groente van de naaldbomen op de achtergrond, en de donkere schaduwen die de bleke blauwheid van de lucht rechtvaardigen, laten een vermoeden van lente door je heen lopen, maar nee, het is wel degelijk 12 september!
The simple life of retired people...
Vlak daar in de buurt vind men een stukje bewoonde natuur, op enige meters van het stadscentrum, dat zowel door zijn natuur als door zijn bewoning stille bewondering afdwingt. De huizen zijn er van gemengde aard. Zeer oude woningen zijn geherwaardeerd, nieuwere huizen zijn bijgebouwd, en nieuwbouw staat in de steigers. Maar alles heeft toch een eigen charme, die in combinatie van de aanwezige natuur een uniek stukje Oudenaarde vertegenwoordigt. Ik kwam er al graag, vijfendertig jaar geleden, en blijf er graag komen.
Toen ik er traagjes voorbijreed, nadat ik net het onverharde deel van de weg verlaten had, zag ik naast het eerste gebouw een geiten- en schapenweide, waar deze natuurlijke bonsai (de benaming is onterecht, want hij is misschien wel tien meter lang, en nauwelijks een meter hoog), die door de aanwezige geiten en schapen in die vorm gedwongen werd. Doorheen de tralies van het hekken heb ik de foto genomen, en ik ben er zeer blij mee. De frisheid van het gras, de donkere groente van de naaldbomen op de achtergrond, en de donkere schaduwen die de bleke blauwheid van de lucht rechtvaardigen, laten een vermoeden van lente door je heen lopen, maar nee, het is wel degelijk 12 september!
The simple life of retired people...