De dag is begonnen zoals alle andere: ontbijt, vaat, konijnen en schildpadden, boeken, mail, facebook en pinterest, en dan verschijnt plotseling Bart, die vraagt voor een autorit in the morning. Zoveel gretigheid wordt beloond, en ik moet zeggen dat de rijles van vanmorgen tot grote voldoening van de leermeester verlopen is. Dat een leerling hier en daar nog hapert, is maar wat normaal, en ik heb me er niet moeten in opwinden. "Jozef! Ma wa doet ge nu?" "Ma ich doe niks! 't Zijt gij die nie goed kij...ijkt!". Nee, die taferelen hebben we nog niet meegemaakt. Het hoeft ook niet.
In de loop van de namiddag ben ik dan vertrokken voor een ietwat langere fietstocht. Die liep hilarisch af. Eerst trok ik door gebieden met een boel natuur voorhanden, om een frisse neus en een voldaan oog te verwerven. Dat lukt altijd, maar langs het jaagpad langs de Schelde rijdend, sloeg ik het paadje met de sleedoorn en boskip in, waar ik dan de keuze kreeg: richting industrieterrein met brandweer, of de andere kant op, richting Petegem-aan-de-Schelde, deelgemeente van Wortegem-Petegem. Ik koos voor het laatste, en wou de weg nu ook weer niet te lang maken. Dus klom ik in geforceerd tempo de helling van de brug op (met de achterste versnelling op acht haalde ik bergop een behoorlijke snelheid, maar was natuurlijk maar wat blij boven te komen), om daarna voorbij de reuzeboleet te rijden, die nog vrolijk te kijken stond naar het voorbijrijdende fietsverkeer. De haagbeukenhaag belemmert het zicht op de rijweg. Gewoon naar rechts kijken om een heerlijk stukje natuur te mogen bewonderen... Even een bezoekje aan een fietsenverkoper, om even een vergelijkend onderzoek uit te voeren, via de etalage. En dan de afslag naar Bevere voorbij gereden. Die afslag heb ik al eerder genomen, waarik de keuze heb om rechtstreeks naar Oudenaarde te rijden, dan wel om aan café Den Hert rechtsaf naar de Donkvijvers te rijden, waar ik meestal eindeloos mezelf verlies in een gemengd zicht op heerlijke natuur, en de Middeleeuwse St.-Walburgatoren, die het Stadje van de Graven van Vlaanderen nog altijd domineert. Ik reed een kilometertje of zo verder, en zag de richting Petegem-aan-de-Schelde, waarvan ik weet dat het als deelgemeente van Wortegem-Petegem een mooi landelijk karakter heeft. Ik zag op mijn weg naar die afslag al een keer een groene handtas aan een paal hangen, maar ik bedwong mijn nieuwsgierigheid, en reed toen verder, maar aan de kerk van Petegem hing er nog zulk een exemplaar. Hier won mijn nieuwsgierigheid het op enige gène, ik opende de handtas, en vond een bundeltje folders betreffende een ruilbeurs, een weggeefbeurs, een gebeurtenis die mijn grootste nieuwsgierigheid opwekt, en waar ik in de nabije toekomst wellicht zeker zal naar toe gaan.
De warmte van de indian summer en de saaiheid van het kerkhof, waar nochtans volgens een aankondiging een oorlogsgraf van het Gemenebest te vinden was, dat blijkbaar indringend en passievol verstopt was tussen de andere graven, zodat mijn wandeling over dat kerkhof, dat ook een echt kerkhof was, want vast aan de kerk gebonden, door mij als puur tijdverlies werd bestempeld, dirigeerden mijn blik onfeilbaar naar het dichtstbijzijnde café, een instelling die in Vlaanderen wel eens meer te vinden blijkt te zijn op dorpsplaatsen. Ik besloot een biertje gaan te drinken, en daarbij mijn strijd tegen de zwaartekracht tijdelijk in snooze mode te zetten. Je kunt niet elke strijd winnen, en een frisse pint op een warme dag heeft nog maar weinig Vlamingen al te veel gebrek aan nachtrust opgeleverd. Ik zette mijn fiets in ruststand, en besloot een plaats in te nemen aan het tafeltje naast de ingang van het café. Een schot in de roos, zo luidt de alleroppervlakkigste omschrijving van mijn beslissing.
De Patrone kwam na mijn korte toespraak vanuit het open deurgat tot haar, waarbij ik "een pintje" bestelde, fris en monter aangesloefd. Zij wou blijkbaar graag weten wat ik dan wel gehad wilde hebben gehad geweest zijnde, in het vrouwelijk enkelvoud graag. Mijn hersenen werken soms traag. Maar in deze omstandigheden had ik het wel zeer vlug begrepen: hier zou het wel eens ingewikkeld kunnen worden, als ik het ingewikkeld wilde maken. Ik wilde het niet ingewikkeld maken: ik wilde een pintje. Dus herbestelde ik een pintje. Ik hoorde de Patrone aan het aanwezige publiek van gepensioneerden verklaren dat "hij a-bij-jen praatte, en dat hij "een pintje" wilde. "Zal kik 'em wel e' Maaske hev'n, zekers?" Een Maaske stond me wel aan, als het maar koel en smakelijk geserveerd werd in een proper glas, tegen een schappelijke prijs. Dat dan dat "a-bij-en" trok ik me niet aan, ik spreek altijd "a-bij-en" en alleen muggenzifters hebben daar problemen mee. Probleem is dat daar in die streek, zo bleek al meer dan vijfendertig jaren geleden, zowat iedereen problemen heeft wanneer ze een "vreemde" of een "inwijkeling" "a-bij-en" hoorden praten. Zij praten hun eigen taaltje, zo is dan mijn redenering, ik dus ook het mijne. Maar de liefde is nooit wederzijds gebleken. Soit. Olifanten en hun huid horen heel goed samen.
Het "pintje" werd mij onder luidruchtig gesloef gebracht, en de Patrone wilde onmiddellijk één euro. Met brusselse prijzen in het achterhoofd, hoorde ik het donderen in Keulen, een stad die hier toch wel wat verder af ligt dan wat ik gewoon ben. Maar ik legde een stuk van twee euro op tafel, uit zekerheid dat ik haar versie van de prijsbepaling niet zou pareren met een misverstand. Miss Verstand was die dag afwezig, zo bleek al vlug uit het weerkerend gesloef, er werd mij een volle euro terug op tafel gekwakt. Ik nam zwijgzaam het geldstuk van tafel en stopte het Hollandersgewijs in mijn portemonnéétje, en daar ik mijn rugzak nu toch bij de hand moest nemen, haalde ik mijn notaboek boven alsmede een balpen - ach, stukje Flaming, zeg toch stilo, - en zette me meteen aan het neerschijven van een impressie van de op zijn minst gezegd chockerende wending van deze uitstap en de daaraan verbonden ontmoeting. Iets in mij zegde met een zacht, maar beslist stemmetje dat de ontmoeting niet romantisch zou worden.
Ik begon te schrijven in een notaboek, dat ik steeds in mijn tas voorradig heb, en waaruit geen stukje papier mag gescheurd worden, omdat het een integraal deel uitmaakt van mijn papieren dagboek, dat op zijn beurt opgaat in een algemeen concept van dagboek, dat ook een digitale versie kent, zoals hier nu gepleegd wordt, maar dat ook nog aangevuld wordt met een geheim en niet publiek te maken geschrift, waar ik verder geen details over vrijgeef. Vergeet niet, en vergeef het me ook nooit, ik ben een ingewikkeld mens. Dat is erfelijk. Maar nu weer terug naar het meest ernstige aspect van het leven dat de mens, speciaal deze mens kan overkomen, en dat is de humor des levens.
Ik schreef een impressie van de omgeving, van alles wat me daar overkwam: de mensen, meestal gepensioneerd, die het café binnen en buiten liepen, de voorbijgangers, die al dan niet gapend naar de witharige en witgebaarde "vreemdeling" staarden, omdat mensen die aan terrastafeltjes plaatsnemen, meestal naar andere mensen gapen in plaats van met nota bene met een stylo in een notablok te schrijven. Eén verwaardigde het zich zelfs het woord tot mij te richten, stelde mij de vraag of ik aan het werken was! Waar haalde die de culot vandaan? Ik riposteerde zonder de minste aarzeling: "Neeeee!", met een lachende weerklank. Onze conversatie was kort, en werd voor het verdere vervolg van de dag niet meer verder gezet.
Ik schreef verder, en hoorde ondertussen binnen in het café speculaties ontstaan over "den baard". Dat mocht niet kunnen, althans niet volgens mij. Als zij dan mochten overtuigd zijn dat "den baard" "ne schrijver" of "ne zoernalis" was, dan was het voor mij zonder meer duidelijk dat hier de kiem van een grap gelegd werd. "Ne zoernalis"? , nee. "Ne schrijver"? dat leek me wel wat. Maar dan liever "nen dichter". En dus begon ik mijn woorden in verzen neer te schrijven, zonder dichterlijke bedoelingen, maar gewoon met de bedoeling zand in de ogen van de nieuwsgierige voorbijganger te strooien.
Het werkte. Ik begon mijn "gedicht" bovenaan op de volgende bladzijde, en het duurde niet lang of een nieuwe en zeer dorstige gepensioneerde die ingewijd werd in het probleem van de gebaarde schrijver dan wel zoernalis meldde dat "em azu te zien "aan't hedicht'n skriven" was. "Ah hi hot! Nen dichtere!"
Ik bestelde een tweede "pintje". Helaas, het smaakte al behoorlijk wat minder dan het eerste. De afkoeling was een feit, en de frisheid van het tweede pintje voelde nu wat killiger aan. Ik besloot mijn geschriften vrij snel, keek omwille van de vrije tijd die ontstond door het niet schrijven en verplicht drinken nog een beetje naar het verkeer en de voorbijgangers en de in- en uitlopers van het café, betaalde mijn tweede pintje, en belaste mijn fiets met mijn verfriste maar onfrisse aanwezigheid. Er werd gekozen voor de richting Oudenaarde, en de rest vertel ik morgen, omdat het horloge me onverbiddelijk gebiedt moe te zijn: het is bijna twee uur in de morgen. Morgen dus vertel ik wel verder, want de dag heeft nog veel meer meegebracht.
In de loop van de namiddag ben ik dan vertrokken voor een ietwat langere fietstocht. Die liep hilarisch af. Eerst trok ik door gebieden met een boel natuur voorhanden, om een frisse neus en een voldaan oog te verwerven. Dat lukt altijd, maar langs het jaagpad langs de Schelde rijdend, sloeg ik het paadje met de sleedoorn en boskip in, waar ik dan de keuze kreeg: richting industrieterrein met brandweer, of de andere kant op, richting Petegem-aan-de-Schelde, deelgemeente van Wortegem-Petegem. Ik koos voor het laatste, en wou de weg nu ook weer niet te lang maken. Dus klom ik in geforceerd tempo de helling van de brug op (met de achterste versnelling op acht haalde ik bergop een behoorlijke snelheid, maar was natuurlijk maar wat blij boven te komen), om daarna voorbij de reuzeboleet te rijden, die nog vrolijk te kijken stond naar het voorbijrijdende fietsverkeer. De haagbeukenhaag belemmert het zicht op de rijweg. Gewoon naar rechts kijken om een heerlijk stukje natuur te mogen bewonderen... Even een bezoekje aan een fietsenverkoper, om even een vergelijkend onderzoek uit te voeren, via de etalage. En dan de afslag naar Bevere voorbij gereden. Die afslag heb ik al eerder genomen, waarik de keuze heb om rechtstreeks naar Oudenaarde te rijden, dan wel om aan café Den Hert rechtsaf naar de Donkvijvers te rijden, waar ik meestal eindeloos mezelf verlies in een gemengd zicht op heerlijke natuur, en de Middeleeuwse St.-Walburgatoren, die het Stadje van de Graven van Vlaanderen nog altijd domineert. Ik reed een kilometertje of zo verder, en zag de richting Petegem-aan-de-Schelde, waarvan ik weet dat het als deelgemeente van Wortegem-Petegem een mooi landelijk karakter heeft. Ik zag op mijn weg naar die afslag al een keer een groene handtas aan een paal hangen, maar ik bedwong mijn nieuwsgierigheid, en reed toen verder, maar aan de kerk van Petegem hing er nog zulk een exemplaar. Hier won mijn nieuwsgierigheid het op enige gène, ik opende de handtas, en vond een bundeltje folders betreffende een ruilbeurs, een weggeefbeurs, een gebeurtenis die mijn grootste nieuwsgierigheid opwekt, en waar ik in de nabije toekomst wellicht zeker zal naar toe gaan.
De warmte van de indian summer en de saaiheid van het kerkhof, waar nochtans volgens een aankondiging een oorlogsgraf van het Gemenebest te vinden was, dat blijkbaar indringend en passievol verstopt was tussen de andere graven, zodat mijn wandeling over dat kerkhof, dat ook een echt kerkhof was, want vast aan de kerk gebonden, door mij als puur tijdverlies werd bestempeld, dirigeerden mijn blik onfeilbaar naar het dichtstbijzijnde café, een instelling die in Vlaanderen wel eens meer te vinden blijkt te zijn op dorpsplaatsen. Ik besloot een biertje gaan te drinken, en daarbij mijn strijd tegen de zwaartekracht tijdelijk in snooze mode te zetten. Je kunt niet elke strijd winnen, en een frisse pint op een warme dag heeft nog maar weinig Vlamingen al te veel gebrek aan nachtrust opgeleverd. Ik zette mijn fiets in ruststand, en besloot een plaats in te nemen aan het tafeltje naast de ingang van het café. Een schot in de roos, zo luidt de alleroppervlakkigste omschrijving van mijn beslissing.
De Patrone kwam na mijn korte toespraak vanuit het open deurgat tot haar, waarbij ik "een pintje" bestelde, fris en monter aangesloefd. Zij wou blijkbaar graag weten wat ik dan wel gehad wilde hebben gehad geweest zijnde, in het vrouwelijk enkelvoud graag. Mijn hersenen werken soms traag. Maar in deze omstandigheden had ik het wel zeer vlug begrepen: hier zou het wel eens ingewikkeld kunnen worden, als ik het ingewikkeld wilde maken. Ik wilde het niet ingewikkeld maken: ik wilde een pintje. Dus herbestelde ik een pintje. Ik hoorde de Patrone aan het aanwezige publiek van gepensioneerden verklaren dat "hij a-bij-jen praatte, en dat hij "een pintje" wilde. "Zal kik 'em wel e' Maaske hev'n, zekers?" Een Maaske stond me wel aan, als het maar koel en smakelijk geserveerd werd in een proper glas, tegen een schappelijke prijs. Dat dan dat "a-bij-en" trok ik me niet aan, ik spreek altijd "a-bij-en" en alleen muggenzifters hebben daar problemen mee. Probleem is dat daar in die streek, zo bleek al meer dan vijfendertig jaren geleden, zowat iedereen problemen heeft wanneer ze een "vreemde" of een "inwijkeling" "a-bij-en" hoorden praten. Zij praten hun eigen taaltje, zo is dan mijn redenering, ik dus ook het mijne. Maar de liefde is nooit wederzijds gebleken. Soit. Olifanten en hun huid horen heel goed samen.
Het "pintje" werd mij onder luidruchtig gesloef gebracht, en de Patrone wilde onmiddellijk één euro. Met brusselse prijzen in het achterhoofd, hoorde ik het donderen in Keulen, een stad die hier toch wel wat verder af ligt dan wat ik gewoon ben. Maar ik legde een stuk van twee euro op tafel, uit zekerheid dat ik haar versie van de prijsbepaling niet zou pareren met een misverstand. Miss Verstand was die dag afwezig, zo bleek al vlug uit het weerkerend gesloef, er werd mij een volle euro terug op tafel gekwakt. Ik nam zwijgzaam het geldstuk van tafel en stopte het Hollandersgewijs in mijn portemonnéétje, en daar ik mijn rugzak nu toch bij de hand moest nemen, haalde ik mijn notaboek boven alsmede een balpen - ach, stukje Flaming, zeg toch stilo, - en zette me meteen aan het neerschijven van een impressie van de op zijn minst gezegd chockerende wending van deze uitstap en de daaraan verbonden ontmoeting. Iets in mij zegde met een zacht, maar beslist stemmetje dat de ontmoeting niet romantisch zou worden.
Ik begon te schrijven in een notaboek, dat ik steeds in mijn tas voorradig heb, en waaruit geen stukje papier mag gescheurd worden, omdat het een integraal deel uitmaakt van mijn papieren dagboek, dat op zijn beurt opgaat in een algemeen concept van dagboek, dat ook een digitale versie kent, zoals hier nu gepleegd wordt, maar dat ook nog aangevuld wordt met een geheim en niet publiek te maken geschrift, waar ik verder geen details over vrijgeef. Vergeet niet, en vergeef het me ook nooit, ik ben een ingewikkeld mens. Dat is erfelijk. Maar nu weer terug naar het meest ernstige aspect van het leven dat de mens, speciaal deze mens kan overkomen, en dat is de humor des levens.
Ik schreef een impressie van de omgeving, van alles wat me daar overkwam: de mensen, meestal gepensioneerd, die het café binnen en buiten liepen, de voorbijgangers, die al dan niet gapend naar de witharige en witgebaarde "vreemdeling" staarden, omdat mensen die aan terrastafeltjes plaatsnemen, meestal naar andere mensen gapen in plaats van met nota bene met een stylo in een notablok te schrijven. Eén verwaardigde het zich zelfs het woord tot mij te richten, stelde mij de vraag of ik aan het werken was! Waar haalde die de culot vandaan? Ik riposteerde zonder de minste aarzeling: "Neeeee!", met een lachende weerklank. Onze conversatie was kort, en werd voor het verdere vervolg van de dag niet meer verder gezet.
Ik schreef verder, en hoorde ondertussen binnen in het café speculaties ontstaan over "den baard". Dat mocht niet kunnen, althans niet volgens mij. Als zij dan mochten overtuigd zijn dat "den baard" "ne schrijver" of "ne zoernalis" was, dan was het voor mij zonder meer duidelijk dat hier de kiem van een grap gelegd werd. "Ne zoernalis"? , nee. "Ne schrijver"? dat leek me wel wat. Maar dan liever "nen dichter". En dus begon ik mijn woorden in verzen neer te schrijven, zonder dichterlijke bedoelingen, maar gewoon met de bedoeling zand in de ogen van de nieuwsgierige voorbijganger te strooien.
Het werkte. Ik begon mijn "gedicht" bovenaan op de volgende bladzijde, en het duurde niet lang of een nieuwe en zeer dorstige gepensioneerde die ingewijd werd in het probleem van de gebaarde schrijver dan wel zoernalis meldde dat "em azu te zien "aan't hedicht'n skriven" was. "Ah hi hot! Nen dichtere!"
Ik bestelde een tweede "pintje". Helaas, het smaakte al behoorlijk wat minder dan het eerste. De afkoeling was een feit, en de frisheid van het tweede pintje voelde nu wat killiger aan. Ik besloot mijn geschriften vrij snel, keek omwille van de vrije tijd die ontstond door het niet schrijven en verplicht drinken nog een beetje naar het verkeer en de voorbijgangers en de in- en uitlopers van het café, betaalde mijn tweede pintje, en belaste mijn fiets met mijn verfriste maar onfrisse aanwezigheid. Er werd gekozen voor de richting Oudenaarde, en de rest vertel ik morgen, omdat het horloge me onverbiddelijk gebiedt moe te zijn: het is bijna twee uur in de morgen. Morgen dus vertel ik wel verder, want de dag heeft nog veel meer meegebracht.
Danny Peeters, Oudenaarde 16 september 2014.
Mag ik vragen het copyright te respecteren?
Mag ik vragen het copyright te respecteren?