Toevallig viel mijn oog op een verkeerd opgeslagen document, dat op een of andere manier niet meer tot mijn prioriteiten hoorde, en dus penibel verloren ging, en pijnlijk vergeten werd. Toch is het hilarisch, en behoort het tot mijn globaal dagboek, hier dus in een digitale versie. Dom als ik ben, heb ik een tikfout verbeterd, en in Google drive ben je dan reddeloos verloren. Zo staat het document nu als zijnde laatst gewijzigd, zowat vijf minuten geleden, hetgeen me geen bal interesseert. Ik wou weten wanneer ik dat pareltje geschreven heb.
Ik herinner me nog dat het om niet meer dan een kladversie ging, die nog aan redactie toe was. Maar ze is nooit verder geraakt. Ik praat over een treinreis, of beter, over om het even welke treinreis die ondernomen werd om gedurende 35 jaar van Oudenaarde naar Brussel te rijden, om daar dan te doen wat ook in het fragment beschreven staat.
Ik kan het niet laten: dit moet voor het nageslacht bewaard worden, in al zijn onvolmaaktheid, in al zijn pijnlijke accuraatheid, in al zijn azijngeïnspireerde koelheid. Lees, lach, lach met mij, lach met iedereen, en weet nu waarom ik het niet laten kon om, ongewild en volkomen onwetend van het bestaan van dit fragment, toch een bladzijde in deze blog te creëren die de naam kreeg die verwijst naar losse feiten die gebeuren in een mensenleven, zonder belang, zonder coherentie, zonder verdere betekenis. Zoma'a Rergen Swatgel Ezen.
Ik herinner me nog dat het om niet meer dan een kladversie ging, die nog aan redactie toe was. Maar ze is nooit verder geraakt. Ik praat over een treinreis, of beter, over om het even welke treinreis die ondernomen werd om gedurende 35 jaar van Oudenaarde naar Brussel te rijden, om daar dan te doen wat ook in het fragment beschreven staat.
Ik kan het niet laten: dit moet voor het nageslacht bewaard worden, in al zijn onvolmaaktheid, in al zijn pijnlijke accuraatheid, in al zijn azijngeïnspireerde koelheid. Lees, lach, lach met mij, lach met iedereen, en weet nu waarom ik het niet laten kon om, ongewild en volkomen onwetend van het bestaan van dit fragment, toch een bladzijde in deze blog te creëren die de naam kreeg die verwijst naar losse feiten die gebeuren in een mensenleven, zonder belang, zonder coherentie, zonder verdere betekenis. Zoma'a Rergen Swatgel Ezen.
Men ziet het, dit dagboekfragment is in een adem geschreven, met de bedoeling meer structuur in de tekst te leggen. Dat is niet gebeurd, dat zal waarschijnlijk verder ook niet meer gebeuren. Wegens niet meer nodig. Wegens anecdotisch interessanter als het ongeredigeerd blijft.
Ik ben blij dat ik dit teruggevonden heb. Zo heb ik weer een stukje anecdotiek, maar een een stukje in het kader van de happy days. Zo is mijn nacht ook een beetje vruchtbaar geweest. Slapen doe ik morgen wel.
Ik ben blij dat ik dit teruggevonden heb. Zo heb ik weer een stukje anecdotiek, maar een een stukje in het kader van de happy days. Zo is mijn nacht ook een beetje vruchtbaar geweest. Slapen doe ik morgen wel.
Maar nu moet ik zowel de literaire als menselijke benadering van Gaston Durnez nog verwerken. Het is een column uit "De Bond", gepubliceerd op 11 juli 2014 bladzijde 21. Er staat dus copyright op. Toch zal ik trachten een samenvatting te maken van zijn artikel, genaamd "Een kind in '14-'18". Vooral de Nederlandse lezers hebben weinig of geen kans dit weekblad in handen te krijgen. Dat deze samenvatting naar eigen smaak opgemaakt is, en niet streeft naar journalistieke volledigheid, moet je er maar bijnemen. Ik vertel vooral wat ikzelf ook zou geschreven hebben. De persoonlijke toevoegingen die Durnez maakt, zijn voor mij gefundenes fressen.
De boeken van Fonteyne, zo begint Durnez, zijn eerder zeldzaam te noemen. Meestal zelfs alleen bij een antikwaar te vinden. Het boek "Kinderjaren" verscheen postuum in 1939, en voor het laatst in 1986. Op 34-jarige leeftijd overleden in 1938, werd hij begraven op de dag dat België zijn zwaarste aardbeving uit zijn geschiedenis meemaakte. Durnez herinnert zich die gebeurtenis nog levendig. Het verhaal gaat dat de kist van de overledene op datzelfde ogenblik in het graf werd neergelaten. Consternatie alom!
Zijn eerste uitgave in boekvorm was "Pension Vivès", over een aantal gasten in een Brugs pension, die allemaal op een of andere wijze mislukt zijn in het leven, voor een deel door hun oorlogservaringen. In 1937 gaf hij de roman "Polder" uit, een oorlogsdrama dat zich afspeelt op het platteland.
In zijn dagboeken schreef hij terecht dat hij maar weinig tijd had om al zijn artistieke projecten waar te maken. Dus concentreerde hij zich op zijn schrijversroeping. Zijn boeken tekenen een bevolking die geleden heeft onder de oorlog en hoe de moraal niet alleen in onze streken maar zelfs wereldwijd onderuit ging. (Letterlijk lees ik nu:) Hij komt tot de conclusie dat geen jeugd meer ontgoocheld de wereld is ingetreden "dan wij, met onze vervallen dromen". Bitter zegt hij: "Wij zijn het laatste gelukkig geslacht."
Het activisme uit de jaren dertig bracht toch enige lichtpunten "met zijn volksontwikkeling en zijn studieavonden". "Daardoor werd de Vlaamse beweging tot in de kleinste dorpen levend gemaakt. "Zij kregen vandaar de nieuwe heerlijkheid Vlaanderen om in de plaats te zetten van al wat ons ontnomen werd, en dat heeft ons toen behoed voor de verkwisting van het materialisme." Durnez merkt op dat "de edelmoedige sociaal-culturele kant van het activisme al te gemakkelijk werd vergeten", en raakt daardoor ook op subtiele wijze de mogelijkheid aan dat Fonteyne in zwaar water zou terecht hebben kunnen komen.
Het boek "Kinderjaren" is een niet geromantiseerde autobiografie met een essayistische inslag.
Het besluit van Durnez is geen kleinigheid: "Ik denk ook dat het tijd is voor een grote biografie van de schrijver. De jongste jaren leeft de belangstelling voor de artistieke en historische levensverhalen ook bij ons op. De rij groeit: Van Gezelle tot Timmermans, Bergman, Verhaeren, Walschap, Loveling... Daar mag Fonteyne gerust bij gaan staan.
Hier moet toch wel even grondig over nagedacht worden. Ik heb al het besluit genomen om mijn huisdokter te contacteren om de familiale bewaarder van het archief en het literair erfgoed van de grootvader te overtuigen tot het vrijgeven van deze op zijn minst gezegd niet onbelangrijke bronnen. Als Fonteyne inderdaad zulk een invloedrijk auteur had kunnen worden als hierboven beschreven, die door de jonge leeftijd, waarop hij overleed niet de kans gehad heeft zich ten volle te ontplooien, dan moet men hetgeen hij wel aan de wereld geschonken heeft, toch op een moderne manier durven te ontsluiten en van wetenschappelijk neutrale commentaar voorzien. Het kan zijn naam als auteur alleen maar versterken. Misschien moest ik ook maar eens mijn stoute schoenen aantrekken, en Durnez in dit avontuur betrekken. Wie weet waar we eindigen?
© Danny Peeters, Oudenaarde, 23/09/2014.
Mag ik vragen het copyright te respecteren?
De boeken van Fonteyne, zo begint Durnez, zijn eerder zeldzaam te noemen. Meestal zelfs alleen bij een antikwaar te vinden. Het boek "Kinderjaren" verscheen postuum in 1939, en voor het laatst in 1986. Op 34-jarige leeftijd overleden in 1938, werd hij begraven op de dag dat België zijn zwaarste aardbeving uit zijn geschiedenis meemaakte. Durnez herinnert zich die gebeurtenis nog levendig. Het verhaal gaat dat de kist van de overledene op datzelfde ogenblik in het graf werd neergelaten. Consternatie alom!
Zijn eerste uitgave in boekvorm was "Pension Vivès", over een aantal gasten in een Brugs pension, die allemaal op een of andere wijze mislukt zijn in het leven, voor een deel door hun oorlogservaringen. In 1937 gaf hij de roman "Polder" uit, een oorlogsdrama dat zich afspeelt op het platteland.
In zijn dagboeken schreef hij terecht dat hij maar weinig tijd had om al zijn artistieke projecten waar te maken. Dus concentreerde hij zich op zijn schrijversroeping. Zijn boeken tekenen een bevolking die geleden heeft onder de oorlog en hoe de moraal niet alleen in onze streken maar zelfs wereldwijd onderuit ging. (Letterlijk lees ik nu:) Hij komt tot de conclusie dat geen jeugd meer ontgoocheld de wereld is ingetreden "dan wij, met onze vervallen dromen". Bitter zegt hij: "Wij zijn het laatste gelukkig geslacht."
Het activisme uit de jaren dertig bracht toch enige lichtpunten "met zijn volksontwikkeling en zijn studieavonden". "Daardoor werd de Vlaamse beweging tot in de kleinste dorpen levend gemaakt. "Zij kregen vandaar de nieuwe heerlijkheid Vlaanderen om in de plaats te zetten van al wat ons ontnomen werd, en dat heeft ons toen behoed voor de verkwisting van het materialisme." Durnez merkt op dat "de edelmoedige sociaal-culturele kant van het activisme al te gemakkelijk werd vergeten", en raakt daardoor ook op subtiele wijze de mogelijkheid aan dat Fonteyne in zwaar water zou terecht hebben kunnen komen.
Het boek "Kinderjaren" is een niet geromantiseerde autobiografie met een essayistische inslag.
Het besluit van Durnez is geen kleinigheid: "Ik denk ook dat het tijd is voor een grote biografie van de schrijver. De jongste jaren leeft de belangstelling voor de artistieke en historische levensverhalen ook bij ons op. De rij groeit: Van Gezelle tot Timmermans, Bergman, Verhaeren, Walschap, Loveling... Daar mag Fonteyne gerust bij gaan staan.
Hier moet toch wel even grondig over nagedacht worden. Ik heb al het besluit genomen om mijn huisdokter te contacteren om de familiale bewaarder van het archief en het literair erfgoed van de grootvader te overtuigen tot het vrijgeven van deze op zijn minst gezegd niet onbelangrijke bronnen. Als Fonteyne inderdaad zulk een invloedrijk auteur had kunnen worden als hierboven beschreven, die door de jonge leeftijd, waarop hij overleed niet de kans gehad heeft zich ten volle te ontplooien, dan moet men hetgeen hij wel aan de wereld geschonken heeft, toch op een moderne manier durven te ontsluiten en van wetenschappelijk neutrale commentaar voorzien. Het kan zijn naam als auteur alleen maar versterken. Misschien moest ik ook maar eens mijn stoute schoenen aantrekken, en Durnez in dit avontuur betrekken. Wie weet waar we eindigen?
© Danny Peeters, Oudenaarde, 23/09/2014.
Mag ik vragen het copyright te respecteren?
De zevende dag wenkt, voorwoord op basis van een modeldiscussie.
Wie dagelijks de trein neemt naar pakweg een oord als Brussel, en dus noodgedwongen drie kwartier of een uur moet vertoeven in het gezelschap van een mensenmassa, die station na station alleen maar aangroeit, weet wat lijden is. Die weet wat lijden is, en die weet vooral tot wat lijden kan leiden. De welgemutste, en soms niet zo welgemutste reiziger neemt zoals gebruikelijk zijn Metro ter hand, vist de rode parker uit zijn borstzakje, en na wat ongeïnteresseerd gesnuffel doorheen kort nieuws dat reeds gisterenavond op het televisiejournaal te horen was, of voor het vertrek reeds uit de veel te luide radio schalde, slaat hij de hand aan de Sudoku, tenminste op maandag- of vrijdagochtend, want anders heeft men volgens Metro geen recht op die geestesoefening. Hij lost dat probleem op terwijl tegenover hem zijn echtgenote hetzelfde doet, in één derde van de tijd die hijzelf daarvoor nodig heeft. Dat is op zichzelf pijnlijk, maar de begrijpende echtgenoot laat die overwinning onbesproken en dus eigenlijk binnenskamers tussen de plooien van de liefde wegglijden.
Het wordt pas erg bij het binnenrijden van het eerste station met de terechte naam van Zottegem. Lotgenoten en ook collega's bestormen de vrije zitplaatsen, geven mekaar volkomen overbodig richtlijnen over welke weg tot de meest comfortabele nog vrije zitplaatsen moet gevolgd worden, noemen die oorden al naar gelang van hun woonplaatsen: plekke of plutse. Ze stappen zonder boe of ba op je tenen, schoppen een vergeten tas of handtas uit de weg, zwaaien hun natte regenjas over de lektuur van de ietwat slaperige bevolkers van het nest dat zij het volgende halfuur willen bekoekoeken, gaan schaamteloos op je jaspand en je halve bil zitten, duwen je boekentas in het bagarerek ruw de ene dan wel de andere richting uit, zonder de vraag te stellen of er misschien ook wel eens breekbare dingen zouden kunnen inzitten, hoesten, niezen en snuiten tot nut van iedereen de frisse buitenlucht, die ze zorgvuldig in hun longen bewaard hebben de dompige coupé in, en beginnen met de verderzetting van hun op het perron begonnen en dus ambtshalve hoogst interessant gesprek. Hun gesprekspartner zit drie plaatsen verder, aan de andere kant van het gangpad, en kan onmogelijk alles in één keer verstaan, wegens te veel gelijkdenkenden betreffende een goed afgerond gesprek, antwoordt dus volkomen naast de zaak, krijgt uiteraard van de zaak een vriendschappelijke sneer, en reageert wijsgerig op de luid herhaalde tweede helft van de perronzin. Dat is, per onzin, de gang van zaken van het doorsnee opstappen in een doorsnee station op een doorsnee trein op een doorsnee maandag die als model voor een doorsnee werkdag kan doorgaan.
Intussen vertrekt de trein. De verstoorde reiziger plooit zijn Metro dicht, legt hem op het tafeltje, haalt uit zijn nog net bereikbaar zijnde tas een kanjer van een boek, minstens vijftig jaar oud, met een titel die in deze tijden "not done" genoemd wordt, maar in werkelijkheid als kern van de laatste verkiezingsuitslagen toch zijn nut heeft want de Vlaamse zaak betreft, en tracht zijn geest af te sluiten voor de voetbaluitslagen, autoverzekeringsperikelen wegens ongeval zonder schuld door de vertellende partij, inbraken, verkrachtingen, diefstallen, wandeltochten, vispartijen, tuinavonturen en vrijpartijen die in het weekend zoal in de streek van Zottegem plaatsgevonden hebben. Tevergeefs. Geesten kunnen maar afgesloten worden in een omgeving waar mensen de afsluitingen niet vertrappelen onder hun overmaatse voeten. Geesten kunnen maar bezig zijn met die dingen waar zij genot in vinden, als anderen hen dat genot ook gunnen. Maar deze zopas beschreven feiten manifesteren zich te luidruchtig, terwijl ze toch al gisteren plaatsgevonden hebben. Of drie jaar geleden. Hetgeen in de Metro staat wordt oud nieuws genoemd, hetgeen iemand in de trein aanhoort zijn de nieuwtjes heet van de naald. Soms ook zijn het de hete nieuwtjes van de naald. Van drie jaar geleden of van gisteren maakt niets uit. Niemand ook die zich over zijn privacy zorgen maakt. Vraag hen echter niet naar hun adres: hun blikkerende tanden en hun woeste blik illustreren hun messcherpe antwoord: en hoe zit het met mijn privacy? Een vraag die ik me haast dagelijks stel bij het aanhoren van de doorsnee cafèpraat in de langste rijdende toog ter wereld.
Tot de treinbegeleider komt, en een tweedeklasreiziger wijst op zijn aanwezigheid in eerste klas. Hoewel de medereizigers allen van op het perron of vanuit het raam gezien hebben dat de overtreder rechtstreeks in eerste klas ingestapt is, beweert deze mordicus dat er in tweede klas geen zitplaats meer is. Dat er ook staanplaatsen zijn in de trein, wordt gemakkelijkheidshalve over het hoofd gezien. Alle gesprekken vallen stil, want de persoon in kwestie beroept zich op ... zijn privacy, als zijn identiteitskaart gevraagd wordt. Ik aanbid deze overtreders: zij zijn de enigen die in staat zijn de gesprekken naar een normaal geluidsniveau terug te voeren. Ze zouden erom betaald moeten worden. Ondertussen tracht iedereen mee te luisteren om te weten wie aan het langste eind zal trekken, en welke argumenten er heen en weer geslingerd worden om het gelijk aan zijn kant te krijgen.
De overtreder wordt naar tweede klas verwezen, zelden gaat het om iemand die inderdaad een beetje onoplettend geweest is, nooit worden er excuses gehoord. Dat hoeft voor mij ook niet: de vier minuten opgelopen weldoende stilte zijn de overwinning van het proletariaat op de imperialistische en kapitalistische klasse. Een overwinning van korte duur, helaas. Lenin, wo best du bleven? Mi langst na di, gezelle min. Du koors die doot, du lietst mi het leven. En met Lenin nadert ook het station van Liedekerke, waar nog meer liederlijk volk een plekke of plutse tracht te veroveren. Wee degene die een bezoek aan het kleinste coupétje gepland heeft op een te laat tijdstip. De plaats is onherroepelijk verloren. Lenin boekt een nieuwe overwinning, maar kom, Liedekerke is niet zo ver verwijderd van Brussel Zuid, en een oude grijze man moet nu eenmaal beleefdheidshalve aan een twintigjarige snotneus zijn zitplaats afstaan. Zwangere dames kunnen op evenveel begrip rekenen. De treinbegeleider laat zich na Zottegem niet meer zien, heeft genoeg aan zijn dagelijkse discussie, en opent alleen nog de deuren in Brussel-Zuid.
De reiziger is er vanaf, denkt nu weer de te intelligente lezer enigzins ten onrechte. Op maandagmorgen begint het nog maar pas, en als je de straat overgestoken hebt, eventueel de metro genomen naar een dul kantoorgebouw, om daar je jas en je tas te parkeren, is de enige oplossing om de wrange smaak van de treinreis te verwerken: een kolossale kop straffe koffie, die helaas niet door een doorsnee automaat kan geproduceerd worden: dan kan alleen Paul Van Himst nog helpen. In het hok, met de dure termen van tegenwoordig "kantoor" genoemd, kun je langzaan acclimatiseren. Van de treinreis, van de zinloze, oeverloos uitgesponnen gesprekken die tot niets geleid hebben. Van de reismizerie. Maar er is nog erger: ik heb u moedwillig de hoogstaande conversaties tussen twee meereizende dames bespaard. Maar vrees niet: de beschrijving daarvan volgt. (niet nu, nv OudHerk)
De trein is helaas niet de enige plekke of plutse waar je zinloze, oervervelende, veel te lawaaierige of totaal naast de kwestie gevoerde discussies kunt volgen. Internet staat er vol van. Neem Facebook, het smoelenboek, waar je dus luidkeels je mening kunt verkondigen. Zonder geluid, maar met een oeverloos aantal hoofdletters, uitroeptekens en smilies in verder hoofletterloze, leestekenloze en dus betekenisloze zinnen, die je driemaal moet herlezen om hun betekenis te vatten. Want er wordt meestal toch wel wat bedoeld. Mijn God, wat wordt er meestal niet bedoeld. Uitroepteken! Maar heel soms, als het zandmannetje je overgeslagen heeft, of als de trappist welsmakend zijn weg naar uw aderen en andere kanalen die naar het Zwin leiden bereikt heeft, kun je een welgemeende status lezen, gedrenkt in het gebruikelijke azijn, waarop dan de smoelboekvrienden een reactie geven, die in het bonte gekakel nog welluidend en van pointe voorzien zijn. Het helpt als je zelf toch wel tekenen van enig intellect gegeven hebt, op een zeker punt in je leven, en als je dat intellect ijverig op je inwendige harde schijf hebt opgeslagen. Het helpt ook als de vrienden van diezelfde interlectueel dezelfde geestesingesteldheid hebben, als zij zich op een bepaald ogenblik van hun leven van de opslagfunctie bediend hebben, en ook tekenen van menselijke intelligentie vertonen.
Maar nog steeds is het zo dat in een gesprek van meer dan twee mensen de draad vlug verloren gaat, of dat iemand, hoe hoogstaand van geest, opleiding en/of gevoel van humor ook gekwalificeerd, de bal een beetje of heel veel misslaat, en ongewild aanleiding geeft tot een conversatie, die heerlijk chaotisch wordt, en volledig uit de hand loopt. Nog af en toe-er meng ik me in de discussie, met de bedoeling een andere richting te initiëren, om zo de verwarring ten top te drijven. En dus om te zien wat er gebeurt. Zoals hieronder. Er gebeurt helemaal niets. Ze merken dat het niet het onderwerp is, en discuteren ijverig verder over het in de status azijngewijze aangegeven onderwerp: dieren zijn vaak geen dieren, maar worden als mensen behandeld. Maar de perceptie van deze statuszin wordt door de aanwezigen dadelijk anders geïnterpreteerd, en verdeelt de wereld in twee welgekende kampen: wij en zij. De derde partij, die alles nog komt compliceren, wordt straal genegeerd. De discussie is zoals elke Facebookdiscussie zeer vrijblijvend, en dus ook vaak naast de kwestie, maar meestal voldoende hilarisch en af en toe zo raak, dat ze beter maar eens overgenomen en voor het nageslacht bewaard wordt. Dit voorbeeld moet het te voor de hand liggend model zijn van wat er zoal kan gebeuren als een te losgeslagen bende denkers op een te koele zaterdagnacht en zondagochtend hun te bucolische filosofie en hun door te veel suiker wegens te veel fruitsap en te veel ontbijtkoeken met te zoete koffie hun te geoptimaliseerd denkvermogen een te vrije teugel geven. Het laat u, te intelligente lezer, voelen hoe een te vrije interpretatie van een te onschuldige opmerking door een soms te cynisch smoelboeker als een te zachte zweepslag voor een iets te slappe aanzet tot een te slecht doordachte hersenoefening moet leiden.
Ook de zondagochtendlijke misdaadserie op TV, de 7de dag of zo, waarbij hooggekwalificeerde dokters in de rechten en meestal in het bezit van een publiek mandaat, onder leiding van een moderator, die af en toe helemaal de pedalen moet lossen als één van de vechtende partijen ook elk contact met de moederaarde verliest, mekaar met veel enthousiasme vermoorden, geeft als sluitend bewijs van de bovenstaande theorie van het onmogelijke gesprek aan dat gesprekken meestal onmogelijk zijn als er meer dan één idee moet ontwikkeld worden, en de ondervraagden met meer dan één zijn. Mensen met zulk een hoog opleidingsniveau kunnen dat niet. Zij zijn zo vervuld van hun eigen gelijk, dat ze niet beseffen in de val gelokt te zijn. Door net even hooggekwalificeerde mensen die het echt niet goed met hen menen: televisiemakers. Deze mensen, zowel de ondervraagden als de programmabouwers, zouden tegen zichzelf in bescherming moeten genomen worden. Maar ze zijn te intelligent om dat in te zien. En dus komen ze in grote getale op zulke uitnodigingen af. Net zoals op facebook één enkele opmerking voldoende is om de meningen te slijpen. Kijk hieronder even: een discussie, die behoort tot de categorie van de uit de handlopende en stug verdedigde meningen, waaruit blijkt dat de deelnemers nog niet voldoende intelligent zijn om mekaar op een camerawaardige wijze af te maken, maar ze oefenen toch al goed in het ik-heb-gelijk-isme. Ooit zullen enkelen onder hen het land mogen leiden. De 7de dag wenkt! (de discussie op facebook wordt niet hernomen, wegens niet meer relevant, maar het was pijnlijk-hilarisch. nv OudHerk)
© Danny Peeters, Oudenaarde, /2014.
Mag ik vragen het copyright te respecteren?